Biografie en bibliografie:
Erwin Mortier (1965) werd geboren te Nevele. Hij studeerde kunstgeschiedenis in Gent, behaalde daarnaast het diploma van psychiatrisch verpleegkundige en werkte vanaf 1991 als wetenschappelijk medewerker aan het Gentse Museum Dr. Guislain voor de Geschiedenis van de Psychiatrie. Sinds 1999 is hij schrijver van beroep. Hij levert regelmatig bijdragen aan De Morgen, literaire tijdschriften en werkt aan het radioprogramma van zijn vriend Lieven Vandenhaute (van Studio Brussel), met wie hij trouwens in Gent woont. Deze stad stelde hem dan ook aan als stadsdichter voor 2005-2006.
1999: Marcel (bekroond met de Gerard Walschapprijs, de Van der Hoogtprijs en de Gouden Ezelsoor voor het beste debuut in 1999) (ondertussen vertaald in het Engels, Frans, Duits en Bulgaars)
2000: Mijn tweede huid
2001: Vergeten licht: poëzie (ontving de C. Buddingh-prijs)
2002: Sluitertijd
2003: Pleidooi voor de zonde : essays
2004: Alle dagen samen
In het najaar van 2005 verschijnt er een nieuwe dichtbundel
Personages:
Familie:
Markus
Mamà en papa (Hilaire)
Grootmamà (Marja, moeder van Hilaire en Angèle, was gehuwd met Oscar)
Tante Angèle
Overgrootvader Edouard (gestorven op zijn 92ste, was gehuwd met Madeleine)
Iréne
De Fransmans:
Albert en Julie (moeder van Iefke)
Jerome
Maire-Thérèse
Alida en Jozefus die onder den trein verongelukt is met zijn paard op 12 augustus 1928 (ouders van Marja)
Bijfiguren:
De struisvogel
Zie (bijnaam voor Gislaine, moeder van Elva)
Dokter Huismans
Swegens
Seline Margarine
Zuster Idonia, zuster Bernarda die Rita wordt
Titel:
Op p.60 wordt de titel letterlijk aangehaald:
Dood heeft tijd genoeg, meer dan alle dagen samen. Dood kent verveling alleen als zuurstof die hem voedt. Hij is het bedwelmend uitblijven van beweging dat de middag over de meubels uitspreidt, en dat in zijn neus kriebelt wanneer hij op zijn rug in bed ligt, terwijl Mama of Tante erop toezien dat hij uitrust.
Soms kan het zo stil zijn dat hij moet niezen.
Ik citeer ook de uitgever op de binnenflap:
De zomer smelt (in deze roman) de dagen aaneen en heft alle orde op, ook die van de taal in zijn hoofd. Net als bij de andere boeken van Mortier spreekt uit dit verhaal een verlangen om de tijd teniet te doen; een streven om woorden dusdanig op de proef te stellen dat ze het allerbelangrijkste, dat nooit gezegd kan worden, alsnog laten weerklinken.
Maar misschien dekt deze titel nog andere dingen…
Structuur:
In 10 hoofdstukken wordt ongeveer een week beschreven, van het hartinfarct van de overgrootvader tot en met de dag van de begravenis.
Het verhaal speelt zich af in het landelijke Merelbeke (niet ver van Gent) ergens rond de jaren 1965-1970. (p.63)
Het verhaal wordt verteld vanuit het standpunt van Markus. Dat vertelstandpunt wordt in hoofdstuk 5 en 7 onderbroken. Daar komt plotseling een ‘ik’ aan het woord. Die ik is in hoofdstuk 5 Markus, in hoofdstuk 7 is dat grootmamà.
Enkele vragen:
-
In het verhaal vinden verschillende perspectiefwisselingen plaats; Waarom zou de schrijver dat gedaan hebben? Ziet u dergelijke technische elementen als een bijdrage aan het verhaal? Waarom wel/niet?
-
De opzet van het verhaal is zeer fragmentarisch. Vindt u dit een aanwinst voor het verhaal?
-
Markus is vijf, maar praat nauwelijks en tellen kan hij maar tot elf. Hij lijkt achter te lopen, al hoeven zijn ouders zich van de dokter geen zorgen te maken. Wat vindt u van een dergelijke jongen als hoofdpersoon.
-
Vergelijk mama met de andere vrouwelijke familieleden.
-
In het verhaal komen nogal wat bijfiguren voor. Vindt u dit een verrijking van het verhaal? Waarom wel/niet?
-
Annemiek Neefjes schrijft in haar recensie (zie aldaar) : “Markus zoekt rusteloos naar wat dat nu precies is, doodgaan en dood. Soms lees je een treffende, kinderlijke vergelijking, soms is de vondst nadrukkelijk van de schrijver afkomstig. Juist het feit dat Mortier zo mooi kan schrijven (…) is een gevaar: zijn verbale ornamentiek kan een sta-in-de-weg worden, kan beletten dat je in de belevingswereld van het kind terechtkomt, zoals deze beschrijving: “Dood-gaan is de grote verstrooidheid van de lafste dagen in augustus, een kloppende hitte die lijm weer vloeibaar maakt, de woorden losweekt en zorgeloos in het rond strooit.” Kunt u zich in deze uitspraak vinden? Waarom wel/niet?
- In een interview in Elsevier dat hij in 2002 gaf naar aanleiding van het verschijnen van Sluitertijd zegt Mortier: “Ik ben het beu om kleine verhalen te vertellen op de vierkante centimeter. Mijn volgende boek zal meer symfonische proporties hebben.” Geef commentaar.
- In een ander interview zegt hij dat hij al schrijvende de chaos terug tot de eenvoud van de paternoster brengt. Vindt u het verhaal eenvoudig? Waarom wel/niet?
- Ludovic Bekaert zegt: “de humor van Mortier is verstild en hilarisch. Eén van de personages bijvoorbeeld heet Zie omdat ze zowat elke zin met dat woord begint. Meer voorbeelden kan en wil ik niet geven omdat de jeux-de-mots, de grapjes, pas echt grappig zijn in het lauwwater van het verhaal.”(zie www.urbanmag.be) Wat dan met vertalingen?
————————————————————————————————————— recensie van Annemiek Neefjes in DS 21/10/2004 Dikke woorden bezaaid met dons |
MET Alle dagen samen zijn we terug in het nostalgische fotoboek van Erwin Mortier. Net als in zijn eerdere werk roept hij met zijn nieuwe novelle een besloten plattelandswereld op, met dit keer als sfeerscheppende elementen een boomgaard, ganzen, knersend grint. En een huis dat niet vers uit een catalogus komt, maar dat er al eeuwen staat en generatie op generatie herbergt. Alle dagen samen lezen is voor wie zijn eerdere werk kent in de eerste plaats een vorm van herkenning. De sfeer in het boek is vaak ongegeneerd romantisch. Om het grote-familiegevoel te creëren, presenteert Mortier een tableau de la troupe van vader, moeder, tantes, ooms, groot- en overgrootouders, nonnetjes, buren en kennissen, die vrijwel allemaal licht karikaturale trekken hebben, al was het maar door hun bijnamen, zoals tante Cactus of Zie, die zo heet omdat ze elke zin met dat woord begint.
De figuren zijn poppen in de goedaardige poppenkast van Mortier. Zelfs de moeder van het jonge kind Markus krijgt iets onuitstaanbaars in haar rol van zachter dan zachtaardige hoedster.
Nu is het nooit Mortiers streven geweest boeken te schrijven met een hedendaagse, rauwe setting. In zijn essaybundel Pleidooi voor de zonde (2003) typeert Mortier, een kunsthistoricus, zichzelf als schrijver: ,,Al wat naar de rommelmarkt van het denken of het uitgestrekte depot van het grote Museum van de Ziel wordt verbannen, oefent een onweerstaanbare aantrekkingskracht op me uit.”
Het is niet voor niets dat hij in Alle dagen samen vooral aan vrouwen een belangrijke rol toekent, want als het gaat om de plattelandsgeschiedenis, verdwijnen zij in de plooien van de geschiedenis. Immers, wat valt er te schrijven over ,,drogen en strijken en bleken en stijven”, zoals een van de personages haar leven samenvat? Centraal in het boek staat het huis dat ,,grootmamá” in het begin van de vorige eeuw liet bouwen en dat wat mocht kosten, opdat het lang zou meegaan, want een huis, ,,daar moet in geleefd en gestorven worden. Wat voor manieren zijn dat om ergens anders dood te gaan?” En het gebeurt zoals haar wens was: er wordt in het huis geleefd en gestorven, zo veel en zo nadrukkelijk dat het een beetje veel van het goede is. De tweeënnegentigjarige overgrootvader ligt na een hartaanval te zieltogen in het duistere binnenste van het huis. De vijfjarige Markus is dan net genezen van een levensbedreigende ziekte. Tijdens de rouw om de inmiddels overleden overgrootvader, als het huis vol mensen is, horen we verhalen over de een die verdronken is, de ander die zich opgehangen heeft en een derde die ooit, lang geleden, met zijn paard onder de trein terechtkwam. HET verhaal wordt verteld vanuit het kinderlijke perspectief van Markus. Hoe ervaart een kind een dode, volgens het cliché? Hij ziet de dode plotseling omhoog komen en zeggen ,,Al dat volk”; hij hoort tegensputterend ,,gebonk en geklop”, ,,maar toen hebben ze het deksel er opgelegd”. Tja. Markus zou het toppunt van sensitiviteit moeten zijn, zoals de hoofdfiguren uit Mortiers vorige boeken, eerder een begaafd kijker en luisteraar dan een deelnemer aan het leven, maar de schrijver ondermijnt dat nu en dan door zijn jonge held binnen voorspelbare kaders op te roepen. Veel overtuigender zijn de scènes waarin de jongen aan die kaders probeert te ontsnappen, door zijn eigenzinnige omgang met de taal. Markus worstelt met de taal, vooral ’s nachts, ergens tussen slapen en waken in. ,,Mijn woorden houden van het donker. Ze wachten tot mijn kop zacht en beurs op mijn borst zakt. Onrustig duwen ze tegen de binnenkant van mijn hoofd. Motten, gaasvliegen, waterjuffers, hommels. Hoe slapper ik word, hoe meer er naar buiten breken, een bries van vleugelslagen,” staat er ergens, lichtelijk geëxalteerd. Niet de kleine jongen vangt met taal de werkelijkheid, nee, de taal probeert hém uit. Er komen woorden in hem naar boven die hij proeft als waren het dingen: ,,Woorden als magnifiek. Splinterwoorden als Pinksteren. Dikke woorden bezaaid met dons. Lobelia.” MARKUS zoekt rusteloos naar wat dat nu precies is, doodgaan en dood. Soms lees je een treffende, kinderlijke vergelijking, soms is de vondst nadrukkelijk van de schrijver afkomstig. Juist het feit dat Mortier zo mooi kan schrijven – hij is er al vaak om geroemd – is een gevaar: zijn verbale ornamentiek kan een sta-in-de-weg worden, kan beletten dat je in de belevingswereld van het kind terechtkomt, zoals bij deze beschrijving: ,,Dood-gaan is de grote verstrooidheid van de lafste dagen in augustus, een kloppende hitte die lijm weer vloeibaar maakt, de woorden losweekt en zorgeloos in het rond strooit.” Fraai gezegd, maar door de auteur, Markus staat hier buiten. Uiteindelijk voelt Markus dat de dood vooral te maken moet hebben met zwijgen. Zwijgen, dat was toch al zijn talent Op de laatste bladzijde van de novelle ligt hij met zijn moeder in de tuin en hij vraagt haar met hem mee te spelen dood te zijn. Daar liggen ze, de moeder met het kind in haar buik en de zoon die denkt: ,,Altijd dood is langer dan je ogen dichtdoen als Mamá je ingezeepte haar uitspoelt. Langer dan niet-kijken als er beren op de televisie zijn.” Het is een mooie scène, waarvan je er meer had willen hebben. Hier voel je een ademloze spanning tussen spel en ernst bij de jongen, hier komt hij tot leven. De novelle is onbedoeld vooral een strijd tussen de schrijver en zijn schepping Markus. Op de momenten dat Markus het pleit wint, als dat kleine kinderhoofd het met zijn taal- en hersenspinsels voor het zeggen heeft, ja, dan ben je om. |